Semiotische methode                                                                        Terug

DEEL I: de syntactische structuur

11.1   Kijk eens naar het begin van het verhaal/de tekst en vergelijk het met het vervolg of het eind ervan.
  • Is er iets wat aanvankelijk aan een personage ontbreekt en dat zij/hij later verwerft?
  • Of andersom: is er iets wat een personage eerst wel en later niet meer heeft?
  • Wie of wat brengt de verandering tot stand?
11.2 Welke personages zijn in een programma met elkaar verbonden, zodat ze hetzelfde effect proberen te bereiken?
11.3 Welke staan tegenover elkaar, in die zin, dat ze elkaar tegenwerken? Welke waarde streeft de ene partij na en welke de andere?
11.4 Wie slaagt er tenslotte in de ondernomen actie? Simpel gezegd: wie wint?
11.5 Toerusting of competentie.

Zijn er sporen in de tekst (bij zowel degenen die met elkaar verbonden zijn als bij degenen die de voornaamste actie tegenwerken) die iets laten zien van weten-te-handelen, kunnen-handelen, willen-handelen of moeten-handelen?

11.6 Wie of wat motiveert de personages om tot handelen over te gaan?
  • Staat daar iets van in de tekst uitgedrukt?
  • Wie of wat geeft hun het moeten- of willen-handelen?
11.7 Vindt aan het eind van het verhaal een (h)erkenning, beoordeling plaats van het programma van de hoofdpersoon?
  • Is die gunstig of ongunstig?
  • Hoe denkt men er over?
  • Wat wordt precies (niet) gewaardeerd?

 

DEEL II: de semantische structuur

11.8   Kunnen we binnen het tekstgeheel kleinere onderdelen afbakenen, m.a.w. scenes waaruit het geheel is opgebouwd?

Om dat te achterhalen stellen we de volgende vragen:

  • Is er een personage dat verdwijnt of verschijnt?
  • Is er een verandering in plaats of tijd?
11.9 Ga per scene na welke personages anders worden bepaald of anders benoemd.
  • Welke wijzigingen tekenen zich daarin af?
  • Welke relaties onderhouden de personen met elkaar?
11.10  Is er verband tussen de veranderingen in de plaatsaanduiding (daaronder verstaan wij ook bewegingen in de ruimte als gaan zitten, zich oprichten enz.) en in de personagers?
11.11 Is er samenhang tussen veranderingen in tijdsaanduidingen en in de personages?
11.12 Ga per scene na of er reeksen woorden (thema) te vinden zijn, die een inhoudelijk element gemeen hebben (trajecten). Is er een traject dat in de tekst overheerst? Waar gaat het daarbij om, om welke waarde wordt gezocht?
11.13 Zoek veranderingen en opposities op binnen de trajecten, m.a.w. tussen de woorden die er deel van uitmaken, en tussen de trajecten onderling.
11.14 Wat is nu de eigenlijke boodschap van het verhaal/de tekst? Voor het publiek waarvoor de tekst geschreven werd. Welke boodschap heeft de tekst nu voor mij?

 

Terug